|
121. Willem COPTITEN, schepen in 1339
|
|
122. Jacob COPTITEN, schepen in 1347, 1348, 1351 en 1362
|
|
123. Jacob COPTITEN. Hij werd tot schepen benoemd in 1366 en 1371 en bezette in 1376 de presidents- of voorzitterszetel. Als lid der Lieve-Vrouwe-broederschap vermeldt het obituarium van deze vereniging zijn dood op het jaar 1383
|
|
124. Egidius (Gilles) COPTITEN, schepen in 1402 en 1406. De Coptiten behoorden tot een adellijk geslacht, dat reeds een halve eeuw vroeger dan eerstgemelde Willem door een andere Willem in 1289 in de schepenstoel kwam en door verschillende leden tot het begin der 15e eeuw vertegenwoordigd bleef. Mag men geloof hechten aan het veel op een legende gelijkend verhaal van broeder Albertus Cuperinus in zijne Cronicke van Tsertogenbosch, dan zou dit geslacht reeds rond 1200 aldaar zijn gevestigd geweest en de twist van een hunner met een anderen edelman aanleiding tot grote oneenigheid onder de burgerij hebben gegeven, welke verdeeldheid door bemiddeling van de hertog werd bijgelegd, te welker gedachtenis men jaarlijks op Vastenavond hanengevechten hield. Cuperinus schrijft daar van: " Op die selve tide dede die hartoghe van Brabant Henriek timmeren op die merct twee plaisante huzen, te weten Royenburch ende casteel op die Moriaen. (De Moriaan staat er nog steeds op de Markt. Nu zit de VVV in het pand: Rob) In dese twee huzen woonden twee alte mechtige ende rycke jonckers of borgers, die zeer groot ende geacht waren int hof van Brabant bij hartoch Henrick, die eene was genaemt Jacob Coppetyt, ende woonden in den Moriaen, die andere was genaemt Henrick Beckerlyn ende woonden op Royenburch". (zie Taxandria 1900 blz. 28)
|
|
125. Jan van CRAENENDONCK Lodewijkszn., schepen in 1442 en drieendertig jaar later en wel in 1475 nog eenmaal presidentschepen. Het groote tijdverloop tussen beide jaren zal waarschijnlijk daarin moeten gezocht worden, dat van Craenendonck de stad metterwoon heeft verlaten en later daar is teruggekeerd. Als geboren Bosschenaar kon hij zulks doen zonder zijn poorterrecht te verliezen en was dadelijk weer benoembaar tot schepen. Hij maakte zijn testament 15 Maart 1469 en fundeerde volgens de uitersten wil zijner overleden echtgenoote Ida Cuper (Cuyper) Godfriedsdr., bij de Predik-heeren een gezongen mis alle Woensdagen op het hoog-altaar ter eere der H. Drievuldigheid en twee jaargetijden, waarvoor hij aan die kloosterlingen vermaakt een half stuk land te Udenhout, de pacht van een mud rogge op een huis en erve te Vucht, idem uit een stuk land op de Braake te Drunen, idem van anderhalf mud rogge uit een stuk land te Waalwijk, een rente van 4 pond payement op een huis op den Vuchterdijk en een rente van hetzelfde bedrag op een huis aan de Vischmarkt. De vader der vrouw, Godfried Cuper, testeerde 20 December 1420 en legateerde o. a. aan de gemelde geestelijken de som van 3 gulden
|
|
126. Jonker Jan DACHVERLIES. Bij de dood van de schepen Roelof (Rudolf) Dickbier kwam hij in 1483 in de schepenstoel en nog eens vier jaar later in 1487. Op zijn verzoek beveelt hertog Filips, 3 April 1496, de deurwaarder der raadkamer van Brabant, de eersten der gezworen boden of ander officier daartoe verzocht, om de regering van den Bosch, hare klerken en anderen te gelasten af te geven zekere protocollen, registers en brieven betrekkelijk een aan Dachverlies behorende
rente
|
|
127. Jonker Hendrik DACHVERLIES. Hij kwam in 1515 in de schepenstoel, volgde 16 September 1523 jonker Everard van Doerne, heer van Deurne, als hoogschout der stad en meyerij op, in welk ambt hij 25 September 1527 door jonker Arnold Heym vervangen werd, en zag zich weer in 1530,153l
en 1535 tot schepen benoemd. Op 8 October 1530 reisde hij met Gijsbert Pol ,gezworen, jonker Mr. Dirk de Borchgrave, raadsheer en Mr. Marten de Greve als pensionaris naar Breda, om van wege de regering graaf Hendrik van Nassau en gemalin bij hunne thuiskomst van een buitenlandse reis welkom te heten en hun een blijde toekomst te gratuleren (zie Taxandria 1900 blz. 29) Dachver1ies was lid der Lieve-Vrouwe-broederschap en stierf in 1536
|
|
128. Jonker Walraven DACHVERLIES. Toen jonker Jan van Berckel Gerardszn. als president-schepen
in 1522 overleed, kwam Dachverlies in de schepenstoel. Men vindt dezen naam ook "van Dachverlies" geschreven
|
|
129. Jonker Willem van Hencxthum, genaamd van DELFT, schepen in 1600, 1603 en 1604, en vervolgens stadsrentmeester tot 1615. Tijdens het twaalfjarig bestand werd hij in 1612 met Mr. Gerard van Someren naar den Haag afgevaardigd, om bij de Staten aan te dringen de dam in de rivier de Dieze bij de schans Crèvecceur te doen wegnemen, daar hierdoor de handel en de scheepvaart uit de stad op Holland sterk belemmerd werden en de landerijen rond de stad het opperwater niet konden lossen. Van Delft is getrouwd geweest met Jonkvrouw Anna Coenen. Twee van zijn zonen, Gerardus en Melchior, waren priesters van de Sociëteit van Jezus, een ander, Jan, kapitein in dienst van de koning van Spanje
|
|
130. Jonker Herman Prouning, genaamd van DEVENTER, schepen benoemd in 1519, 1521, 1525, 1526, 1529, 1530, 1533, 1534, 1538, 1539 en 1548, waarvan hij de laatste vijf jaren (1548 niet medegerekend) de presidentszetel bezette. In 1525 werd hij commissaris van wege de stad voor
de haardstedentelling met de schepenen jonker Mr. Dirk de Borchgrave en Mr. Gosewijn van der
Stegen, de raadsheren jonkers Everard van Doerne en Christiaan Coenen. Op 2 Maart 1534 reisde van Deventer te paard met jonker Walraven van Erp, Mr. Marten de Greve en Mr. Goyaart Tynnagel naar Arnhem bij hertog Karel van Gelder, om te spreken over de tol te Batenburg, waar de Bossche burgers vrij van tolgeld waren, op welken vrijdom de heer van Batenburg inbreuk maakte. Zij slaagden zo goed In hun zending, dat zij van de hertog een nieuwe brief, bekrachtigd met zijn groot zegel, waarbij de tolvrijheid der Bosschenaars te Batenburg nader bevestigd werd, medebrachten. Door den echt is van Deventer verbonden geweest aan Hillegonda van der Does, die 23 Augustus 1545 op 55 jarigen leeftijd kwam te overlijden. Hij stierf als zwanenbroeder der Lieve-Vrouwe-broeder-schap 16 September 1550 in de ouderdom van 66 jaren en werd bij zijn gade in de St. Janskerk begraven. Hij en zijne twee volgende broeders waren zonen van Gerard Prouning van Deventer en Elisabeth Pelgrom, genaamd Ketelaers
|
|
131. Jonker Hendrik Prouning, genaamd van DEVENTER, schepen in 1528, 1535, 1541 en 1542. In 1548 werd hij andermaal tot schepen benoemd, doch de stads-bieraccijns gepacht hebbende, mocht hij
geen zitting nemen, waarop zijn broeder Herman in den schepenstoel kwam. Verscheidene malen heeft van Deventer de eer genoten in zijn ruime huizing bij de St. Jorisstraat vorstelijke personen te ontvangen. Zo logeerden bij hem, tijdens hun verblijf te 's-Hertogenbosch, in 1539 de landvoogdes, in 1540 en 1545 keizer Karel V en in 1549 diens zoon Philips. Tijdens de oorlog met Gelderland was van Deventer belast met het beheer der gelden voor de krijgsverrichtingen vanwege de stad. Hij is getrouwd geweest met Catharina van den Kerckhoff, Lambertsdr., die 28 Mei 1564 overleed. Hij was met zijn broeder Albert (die volgt) mede-heer van Nieuw-Herlaer onder St. Michiels-Gestel Diens weduwe werd in 1654 in plaats van haar man beleend. Van Deventer was zwanenbroeder der Lieve-Vrouwe-broederschap en verwjsselde het tijldelijke met het eeuwige 22 Augustus 1556. Hij ligt met zijn echtgenoote in de St. Janskerk begraven
|
|
132. Jonker Albert Prouning, genaamd van DEVENTER, schepen in 1531 en 1537. In 1532 werd hij eigenaar van het kasteel Nieuw-Herlaer bij St. Michiels-Gestel. Hij woonde in 1541 te Antwerpen en was in 1564 reeds overleden. Zijn weduwe Anna Vijge Jansdr. staat bekend als een weldoenster van armen en wezen. Het besloten testament van juffrouw Anna Vijge, weduwe van Albert van Deventer, werd 8 September 1576 door de notaris Gerard Colente te 's-Hertogenbosch geopend. Bij deze uitersten wil vermaakte zij, behalve verscheidene legaten aan haar schamele vrienden, aan het Groot Gasthuis, aan de Blokken, (wijken) en Huisarmen, aan het Weeshuis en aan de Mannen- en Vrouwengast-huizen meest behoeftelijk zijnde, ieder een vijfde gedeelte van haar goederen. Het aandeel voor het Weeshuis in deze erflating bedroeg de som van 1077 gulden 18 stuivers 2 oirt
|