|
133. Hendrik DICKBIER, schepen in 1434 en 1439
|
|
134. Hendrik DICKBIER, tot schepen benoemd in 1462. Hij was een zoon van Willem Dickbier Janszn., schepen en raad, heilige geestmeester van 1447-1454, lid der Lieve-Vrouwe broederschap, overleden in 1466, en Luitgard Schilders. Deze droeg 22 September 1459 al haar goederen over aan Pieter van Arennest, schepen en raad, en Nicolaes Waerloes Janszn. Over deze opdracht ontstond een proces dat jaren geduurd heeft en waarvan onderscheidene stukken in het stedelijk archief berusten. De stad sloot 30 October 1466 een overeenkomst met Wijnand Schoenhals, kanunnik te Keulen, aangaande een lijfrente van 36 kronen per jaar ten laste van de stad, staande ten lijve van Luitgard voormeld, verleden voor de notaris Gosewyn van Lienden
|
|
135. Roelof (Rudolf) DICKBIER. Hij werd tot de schepenstoel geroepen in de jaren 1469, 1474 en 1483, in welk laatste hij kwam te sterven
|
|
136. Godfried DICKBIER, schepen in 1479. Hij volgde in gezegd jaar Christiaan van den Meeracker als gasthuismeester op en werd in 1484 door Willem Steenwech in deze bediening vervangen. Van dit adellijk geslacht hebben van het begin der 13e tot het einde der 16e eeuw leden zitting in de schepenstoel gehad. Zij waren vermaagschapt aan de Dickbiers, graven van Megen en heren van Mierlo
|
|
137. Barthold DIRCKX (Dircxzn.,) schepen in 1335, 1344, 1348, 1352 en 1360, waarvan hij in 1344 voorzitter was. Met deze namen komt hij in verscheidene acten voor, doch hij heette Barthold Postel Dirkszn. Meer personen van deze naam hebben het schepen-ambt bekleed. (Zie Taxandria, II, blz. 331)
|
|
138. Gijsbert van DOOREN, schepen in 1347, 1353, 1357 president, 1358, 1362, 1364 en 1367
|
|
139. Gijsbert van DOOREN, tot schepen benoemd in de jaren 1395, 1399 en 1404. (zie over de Bossche familie van Dooren of de Spina, Taxandria 1, 21 en 22; Coppens, Gesch. v. h. Bisd. 's- Bosch 11, 89 ; Schutjes, IV, 256, en Sassen’s Jaarboekje 914 (1893).)
|
|
140. Heimerik van DORDRECHT, schepen in 1351 en 1352
|
|
141. Jonker Albert van DUNGEN, ridder. Hij zag zich tot den schepenstoel geroepen in 1616, 1619, 1622, 1623, 1626 en 1627. Bij brieven van koning Philips III, gegeven te Madrid 25 Maart 1618, werd aan van Dungen, hehoorende tot het gardekorps van die vorst, den titel van ridder verleend. De regering kende hem bij besluit van 27 Augustus 1621 een vereering van 240 gulden toe voor het opzicht houden bij de bouw van het ammunitiehuis aan de Orthenpoort, welk gebouw enige jaren geleden gesloopt (rond 1900, RK). Na het overgaan van de stad in 1629 aan de Verenigde Nederlanden vestigde van Dungen zich te Breda, waar hij in 1630 tot weesmeester en in 1632, 1633 en 1636 tot schepen benoemd werd
|
|
142. Daniël van DIJCK Hendrikszn., schepen in 1312, 1314, 1321, 1324, 1328, 1330, 1333 en 1334.Hij wordt onder de leenmannen van hertog Jan III van Brabant vermeld. Zijn vader is ook schepen geweest
|
|
143. Hendrik van DIJCK. Hij was een zoon van den vorige (zie 142) en zag zich in 1340, 1345, 1353 en 1354 tot schepen benoemd. In 1353 bezette hu den presidents- of voorzittersstoel
|
|
144. Jan van DIJCK, schepen in 1381, 1382, 1388, 1392 en 1398. Deze naam werd ook wel als van den Dijck geschreven
|